gebluf
Nederlands
Woordafbreking
- ge·bluf
Zelfstandig naamwoord
gebluf o [1]
- aanhoudend opscheppen
- Zelfs de psychologische kant van het verhaal hadden we al door: het gesnoef en gebluf, de koele poses en de kleine hartjes, de intimidaties en leugentjes, de illusie zelf ooit de winnaar te zijn en de verwrongen omgang met verlies en mislukking. Dat mannelijke onvermogen om eerlijk tegen anderen en jezelf te zijn is tot op zekere hoogte interessant, maar omdat er in plot en karakters amper ontwikkeling zit, gaat er van de op een plateautje ronddraaiende kaartspelers iets slaapverwekkends uit.[2]
Gangbaarheid
- Het woord gebluf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gebluf' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.