gebeier
Nederlands
Woordafbreking
- ge·bei·er
Zelfstandig naamwoord
gebeier o
- het aanhoudend luiden van (kerk)klokken; aanhoudend klokkenspel
- „We moeten dat schandaal aan de grote klok hangen”, lichtte voorzitter Michael Landau het initiatief toe. Het gebeier moest de tot dusver afzijdige Oostenrijkers wakker schudden en degenen die al begaan zijn met de ellende in Afrika aanmoedigen daarmee door te gaan.[1]
- Om vijf voor vier begonnen de klokken van de Jacobuskerk te luiden. Hinderlijk voor het duo, maar niet onoverkomelijk. Dan praat je toch gewoon wat harder? Ze hadden er geen idee van dat het gebeier misschien wel iets betekende. Een voorbode was van iets bijzonders. Zoals de er op volgende minuut stilte.[2]
Gangbaarheid
- Het woord gebeier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gebeier' herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Reformatorisch Dagblad 28-07-2017 Oostenrijkse kerkklokken beieren tegen honger
- Tubantia 24-07-14 Minuutje stilte te veel gevraagd
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.