gauwdief
Nederlands
Woordafbreking
- gauw·dief
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gauw zn en dief zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gauwdief | gauwdieven |
verkleinwoord | gauwdiefje | gauwdiefjes |
Zelfstandig naamwoord
gauwdief m [2]
- een handige, slinkse, behendige dief
- Een zoektocht naar de auto, flyeren en aangifte bij de politie leverden niets op. Aanwijzingen ontbraken. Tot afgelopen week, toen de politie van Carmel gauwdief Reid Albrecht arresteerde. [3]
- De schandpaal staat er morgen pas, dus de 'gauwdief' die gistermorgen op de Middeleeuwse markt in Almelo door veldwachters letterlijk in de kraag werd gevat, had geluk. [4]
- Met een forse slag naar achteren haalde Dinnie met diezelfde tas vol uit naar de straatrover. De eerste klap was gelijk raak. De tas, met zware laptop erin, knalde vol in het gezicht van de brutale gauwdief. Die bleef nog maar net op zijn fiets zitten en droop als een geslagen hond af. [5]
Afgeleide begrippen
- gauwdiefstal
Gangbaarheid
- Het woord gauwdief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gauwdief' herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- gauwdief op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia David van der Heeden 18-04-18 Gus is weg! Wie roofde skatende bulldog uit de tuin?
- Tubantia Gauwdief ontsnapt aan de schandpaal 05-10-07
- Tubantia Bas Klaassen 27-01-17 Dinnie (60) slaat tasjesdief van zich af
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.