frituur
Nederlands
Woordafbreking
- fri·tuur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in kokend vet gebakken spijs’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- afgeleid van het Franse friture [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | frituur | frituren |
verkleinwoord | frituurtje | frituurtjes |
Zelfstandig naamwoord
frituur v
- (België) een zaak waar men gefrituurde zaken verkoopt
- De frituur is open, hoor.
- hete olie waarin men iets onderdompelt en bakt
- Ik heb het even in de frituur gegooid.
Gangbaarheid
- Het woord frituur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'frituur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.