filiaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  filiaal    (hulp, bestand)
  • IPA: /filiˈjal/
Woordafbreking
  • fi·li·aal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bijkantoor’ voor het eerst aangetroffen in 1888 [1]
  • afgeleid van het Latijnse fīlia (dochter) met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord filiaal filialen
verkleinwoord filiaaltje filiaaltjes

Zelfstandig naamwoord

filiaal o

  1. een vestiging van een bedrijf of organisatie dat meerdere vestigingen heeft
    • De supermarktketen had zojuist drie nieuwe filialen geopend. 
    • Hij praatte niet veel, hij kon goed uit de voeten met cijfers. Vóór de oorlog was hij kassier in een filiaal van de Banque de l'Union parisienne. [3] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen filiaal
verbogen filiale
partitief filiaals

Bijvoeglijk naamwoord

filiaal

  1. van kinderen en ouders tegenover elkaar

Gangbaarheid

  • Het woord filiaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.