fiducie
Nederlands
Woordafbreking
- fi·du·cie
Zelfstandig naamwoord
fiducie v
- gevoel dat iets of iemand zeker aan verwachtingen zal voldoen
- Zelfs in de achterbuurten en op het platteland heeft men meer fiducie in de kwaliteiten van een arts met een rokkostuum, een witte das en een hoge hoed dan in die van een eenvoudig geklede geneesheer met een pet op het hoofd. [4]
Gangbaarheid
- Het woord fiducie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fiducie' herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- fiducie op website: Etymologiebank.nl
- "fiducie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Leeuw, K.P.C. de Kleding in Nederland 1813-1920. (1991) proefschrift Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg; ISBN 90 9004248 2; p. 141; geraadpleegd 2018-09-05
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.