fiducie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fiducie    (hulp, bestand)
  • IPA: /fiˈdysi/
Woordafbreking
  • fi·du·cie
Woordherkomst en -opbouw
  • van Latijn fiducia, in de betekenis van ‘vertrouwen’ voor het eerst aangetroffen in 1787 [1][2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord fiducie
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

fiducie v

  1. gevoel dat iets of iemand zeker aan verwachtingen zal voldoen
    • Zelfs in de achterbuurten en op het platteland heeft men meer fiducie in de kwaliteiten van een arts met een rokkostuum, een witte das en een hoge hoed dan in die van een eenvoudig geklede geneesheer met een pet op het hoofd. [4]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fiducie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
68 %van de Nederlanders;
45 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.