trust

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trust
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vorm van bedrijfsconcentratie’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord trust trusts
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

trust m [3]

  1. het (illegaal) samenwerken van bedrijven met het doel een monopoliepositie te krijgen
  2. (juridisch) beheersvorm waarbij de beheerder handelt als eigenaar
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • trustakte, trustgebied, trustkantoor, trustmaatschappij, trustschap
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord trust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
84 %van de Nederlanders;
70 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to trust
he/she/it trusts
verleden tijd trusted
voltooid
deelwoord
trusted
onvoltooid
deelwoord
trusting
gebiedende wijs trust

Werkwoord

trust

  1. vertrouwen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.