feesthoed
Nederlands
Woordafbreking
- feest·hoed
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van feest zn en hoed zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feesthoed | feesthoeden |
verkleinwoord | feesthoedje | feesthoedjes |
Zelfstandig naamwoord
feesthoed m [1]
- kleurrijk hoedje dat je draagt op een feest
- Maak feesthoedjes van papier en lint.[2]
- Eerder vandaag vierde de presentatrice met de meisjes haar verjaardag in een zwembad met feesthoedjes op. Nicolette liet gisteren al weten zich te verheugen op haar verjaardag. "Bijna 31. Happy."[3]
Gangbaarheid
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'feesthoed' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 06 jan. 2016
- de Telegraaf 14 aug. 2015
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.