fatsoen
Nederlands
Woordafbreking
- fat·soen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘welgemanierdheid’ voor het eerst aangetroffen in 1714 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fatsoen | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
fatsoen o
- goede manieren
- Probeer je fatsoen te bewaren, hoe boos je ook bent.
Hyponiemen
- burgerfatsoen, burgermansfatsoen
Vertalingen
1. goede manieren
Gangbaarheid
- Het woord fatsoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fatsoen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.