farce

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  farce    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfɑrs/
Woordafbreking
  • far·ce
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dwaze grap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1617 [1]
  • van Frans farce, oorspronkelijk "vulling", later ook "klucht, blijspel" (omdat die als opvulling in een programma gebruikt werden) [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord farce farcen, farces
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

farce v/m

  1. vulsel of vulling voor gerechten, meestal op basis van fijngehakt vlees of vis
  2. lachwekkende vertoning
    • Dat optreden van die twee oude vrouwen was een farce. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord farce staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • Geluid:  farce (VS)    (hulp, bestand)
  • VK
    • IPA: /fɑːs/
    • SAMPA: /fA:s/
  • VS
    • IPA: /fɑrs/
    • SAMPA: /fArs/
enkelvoud meervoud
farce farces

Zelfstandig naamwoord

farce

  1. klucht
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.