farce
Nederlands
Woordafbreking
- far·ce
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dwaze grap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1617 [1]
- van Frans farce, oorspronkelijk "vulling", later ook "klucht, blijspel" (omdat die als opvulling in een programma gebruikt werden) [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | farce | farcen, farces |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
farce v/m
- vulsel of vulling voor gerechten, meestal op basis van fijngehakt vlees of vis
- lachwekkende vertoning
- Dat optreden van die twee oude vrouwen was een farce.
Gangbaarheid
- Het woord farce staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'farce' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: farce (VS) (hulp, bestand)
- VK
- IPA: /fɑːs/
- SAMPA: /fA:s/
- VS
- IPA: /fɑrs/
- SAMPA: /fArs/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
farce | farces |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.