fabrikant
Nederlands
![](../I/m/Frits_Philips_(1971).jpg)
Philips een Nederlandse fabrikant van elektronica
Woordafbreking
- fa·bri·kant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eigenaar van een fabriek’ voor het eerst aangetroffen in 1782 [1]
- afgeleid van fabriek met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fabrikant | fabrikanten |
verkleinwoord | fabrikantje | fabrikantjes |
Zelfstandig naamwoord
fabrikant m
- (beroep) een eigenaar of ondernemer van een fabriek.
- LG is de fabrikant van de LG Nexus 4, het nieuwe vlaggenschip van Google op smartphonegebied.
Hyponiemen
- autofabrikant, meubelfabrikant, statenfabrikant, suikerfabrikant, tabaksfabrikant, textielfabrikant, voedingsmiddelenfabrikant, wapenfabrikant
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord fabrikant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fabrikant' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.