evacueren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eva·cu·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontruimen’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse évacuer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
evacueren
evacueerde
geëvacueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

evacueren [4]

  1. overgankelijk een gebied ontruimen wegens gevaar
    • Het hele dorp werd geëvacueerd vanwege de komende vloedgolf. 
  1. ergatief de woonplaats voor de veiligheid verlaten
    • Nog geen etmaal later stond de kerk zeker een meter onder water. Daar hadden de Moerdijkers toen geen oog voor. Zij evacueerden massaal. [5] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord evacueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.