equivalent

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • equi·va·lent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gelijkwaardig’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse aequivalentem, actief deelwoord van aequivaleo.
enkelvoud meervoud
naamwoord equivalent equivalenten
verkleinwoord equivalentje equivalentjes

Zelfstandig naamwoord

equivalent o

  1. iets gelijkwaardigs
    • Dat is het equivalent van drie glazen bier. 
  1. (taalkunde) een woord of woordgroep in een bepaalde taal dat verwijst naar precies hetzelfde concept als een woord of woordgroep in een andere taal
    • Chambres d'hôte is het Franse equivalent van 'bed and breakfast'. 
  1. (taalkunde) een woord met volledig gelijke betekenis
    • 'Plezant' is het Vlaamse equivalent van 'leuk'. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen equivalentequivalenterequivalentst
verbogen equivalenteequivalentereequivalentste
partitief equivalentsequivalenters-

Bijvoeglijk naamwoord

equivalent

  1. gelijkwaardig.
    • Dat is een equivalente vorm. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord equivalent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.