Nederlands
Woordafbreking
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘glazuur’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
- van Frans émail
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
email o
- ondoorzichtige, glasachtige dunne deklaag, aangebracht op metaal of keramische voorwerpen
- voorwerp dat met email bedekt is
- tandglazuur.
- kleurgevende laag
Vertalingen
1. glasachtige deklaag
2. met email bedekt voorwerp
Gangbaarheid
- Het woord email staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'email' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.