ellende
Nederlands
Woordafbreking
- el·len·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘beroerdigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ellende | ellenden, ellendes |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
ellende v/m
- armoedige, beklagenswaardige omstandigheden die zorgen voor lijden en verdriet
- Hij wil politieke munt slaan uit andermans ellende.
- De aardbeving veroorzaakte veel ellende.
- rampspoed, tegenslagen
- Door alle ellende die we meemaakten is ons huwelijk gestrand.
Hyponiemen
- jeugdellende, oorlogsellende, verkeersellende, woningellende
Afgeleide begrippen
- ellendeling, ellendelinge
Gangbaarheid
- Het woord ellende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ellende' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.