dutten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dut·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘suffen, soezen’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dutten
dutte
gedut
zwak -t volledig

Werkwoord

dutten

  1. inergatief kort en licht slapen
    • Hij zat een beetje te dutten. 
vervoeging van
dutten

dutten

  1. meervoud verleden tijd van dutten
    • Wij dutten. 
    • Jullie dutten. 
    • Zij dutten. 
Hyponiemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dutten mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dut

Gangbaarheid

  • Het woord dutten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.