duister
Nederlands
![](../I/m/Dark_Fortress%2C_Paymon.jpg)
[3] duistere musicus
Woordafbreking
- duis·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zonder licht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1370 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | duister | duisterder | duisterst |
verbogen | duistere | duisterdere | duisterste |
partitief | duisters | duisterders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
duister
- in weinig of geen licht badend
- Hij viel over een krukje in die duistere gang.
- overdrachtelijk: onduidelijk, moeilijk te doorgronden
- Die publicatie maakt daar alleen maar een duistere opmerking over.
- overdrachtelijk: eng, gevaarlijk
Zelfstandig naamwoord
duister o
- een donkere of schemerachtige toestand
- Zit je hier nu in het duister? Doe het licht toch aan!
Spreekwoorden
Een sprong in het duister maken.
- Iets doen waarvan men de gevolgen niet in kan schatten, iets onbekends doen.
Gangbaarheid
- Het woord duister staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'duister' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.