dubbelganger
Nederlands
![](../I/m/Staatssecretaris_Smit_Kroes_opent_MARC_beurs_in_Amsterdam_Smit_Kroes_met_dubbel%2C_Bestanddeelnr_930-6947.jpg)
Dubbelganger van Jimmy Carter
Woordafbreking
- dub·bel·gan·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘iem. die buitengewoon sterk op een ander lijkt’ voor het eerst aangetroffen in 1879 [1]
- Samenstellende afleiding van dubbel en gang met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dubbelganger | dubbelgangers |
verkleinwoord | dubbelgangertje | dubbelgangertjes |
Zelfstandig naamwoord
dubbelganger m [3]
- iemand die sprekend op een ander lijkt
- Niemand heeft opgemerkt dat het niet de echte president was, maar een dubbelganger.
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord dubbelganger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dubbelganger' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.