doorzagen

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • dóórzagen
  • Geluid:  dóórzagen    (hulp, bestand)

  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈdo̝rzaχə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈdorzaɣə(n)/
  • doorzágen
  • Geluid:  doorzágen    (hulp, bestand)

  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /do̝rˈzaχə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /dorˈzaɣə(n)/
Woordafbreking
  • door·za·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • dóórzagen:
  • doorzágen:
    • Vervoegde vorm van doorzíén.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzagen
zaagde door
doorgezaagd
zwak -d volledig

Zelfstandig naamwoord

dóórzagen

  1. overgankelijk met een zaag in twee stukken verdelen.
    • Het viel niet mee de dikke boom door te zagen. 
  1. inergatief eindeloos doorpraten
    • En hij zaagde maar door, het was oervervelend. 
  1. overgankelijk eindeloos uitvragen
    • Hij werd in dat gesprek flink doorgezaagd. 

Werkwoord

vervoeging van
doorzien

dóórzagen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorzien
    • ...dat wij dóórzagen. 
    • ...dat jullie dóórzagen. 
    • ...dat zij dóórzagen. 
    • Dit is het stuk niet dat we eerder doorzagen. 

Werkwoord

vervoeging van
doorzien

doorzágen

  1. meervoud verleden tijd van doorzien
    • Wij doorzágen. 
    • Jullie doorzágen. 
    • Zij doorzágen. 

Gangbaarheid

  • Het woord doorzagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.