doorsteek
Nederlands
Woordafbreking
- door·steek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van door en steek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doorsteek | doorsteken |
verkleinwoord | doorsteekje | doorsteekjes |
Zelfstandig naamwoord
doorsteek m [1]
- plaats waar een dijk doorgestoken is
- kortste weg bij weg of rivier
Afgeleide begrippen
- doorsteekhoogte, doorsteeknaald, doorsteekzak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
doorsteken |
doorsteek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorsteken
- Ik doorsteek.
- gebiedende wijs van doorsteken
- Doorsteek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorsteken
- Doorsteek je?
Verwante begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
doorsteken |
doorsteek
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorsteken
- ... dat ik doorsteek.
Gangbaarheid
- Het woord doorsteek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doorsteek' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.