domino
Nederlands
Woordafbreking
- do·mi·no
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | domino | domino's |
verkleinwoord | dominootje | dominootjes |
Zelfstandig naamwoord
domino m
- (spel) een spel met stenen die aan twee zijden voorzien zijn van ogen en die aan elkaar gelegd worden
- In Turkije wordt er in de theehuizen fanatiek domino gespeeld.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- domino-effect, domino-theorie, dominospel, dominosteen, dominostekker, dominotheorie, dominoën
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dominoën |
domino
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dominoën
- Ik domino.
- gebiedende wijs van dominoën
- Domino!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dominoën
- Domino je?
Gangbaarheid
- Het woord domino staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'domino' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Spaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.