diptiek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dip·tiek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tweeluik’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'ptuchè' (vouw) met het voorvoegsel di- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord diptiek diptieken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

diptiek o [3]

  1. tweeluik
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord diptiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
27 %van de Nederlanders;
56 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.