diptiek
Nederlands
Woordafbreking
- dip·tiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tweeluik’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- afgeleid van het Griekse 'ptuchè' (vouw) met het voorvoegsel di- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diptiek | diptieken |
verkleinwoord | - | - |
Gangbaarheid
- Het woord diptiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'diptiek' herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.