decor
Nederlands
Woordafbreking
- de·cor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toneeltoerusting’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- Van het Franse décor [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | decor | decors |
verkleinwoord | decortje | decortjes |
Zelfstandig naamwoord
decor o
- in een theater of film de achtergrond en zijwanden
- De koninklijke zaal waar het toneel zich afspeelde was niet meer de een kartonnen decor.
- Moest vroeger een groep hijgende mannen proberen in een mum van tijd nieuwe decors te zetten bij iedere scènewisseling, Nu gaat het elektronisch met een druk op de knop. Het nadeel is natuurlijk dat je als bezoeker geen tijd meer krijgt om je neus te snuiten of gewoon even op adem te komen. [3]
- de omgeving waarin iets zich afspeelt
Verwante begrippen
Hyponiemen
- geluidsdecor, toneeldecor
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord decor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'decor' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.