daver

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Vlaams
enkelvoud meervoud
naamwoord daver
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

daver m

  1. (informeel) (het) beven, schok, schrik, rilling
Uitdrukkingen en gezegden
  • den daver op het lijf jagen
schrik aanjagen, iemand heel bang maken
  • de daver op het lijf hebben
erg bang zijn

Werkwoord

vervoeging van
daveren

daver

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van daveren
    • Ik daver. 
  2. gebiedende wijs van daveren
    • Daver! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van daveren
    • Daver je? 

Gangbaarheid

  • Het woord daver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
39 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.