dagtrip
Nederlands
Woordafbreking
- dag·trip
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dag en trip
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagtrip | dagtrips |
verkleinwoord | dagtripje | dagtripjes |
Zelfstandig naamwoord
dagtrip m [1]
- korte (plezier)reis
- Om te ervaren hoe een Game of Thrones-tour eruit ziet, boek ik een dagtrip langs opnamelocaties in het graafschap Antrim. In de bus zitten 26 thronies, waaronder Engelsen, Amerikanen, Duitsers, Australiërs en Zweden. Een moeder en dochter zijn voor twee dagen overgevlogen uit Liverpool om de dagtrip te kunnen maken, twee Amerikaanse vriendinnen en een jong Duits stelletje zijn er ook speciaal voor naar Noord-Ierland gekomen. [2]
Gangbaarheid
- Het woord dagtrip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dagtrip' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.