dagtrip

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·trip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagtrip dagtrips
verkleinwoord dagtripje dagtripjes

Zelfstandig naamwoord

dagtrip m [1]

  1. korte (plezier)reis
    • Om te ervaren hoe een Game of Thrones-tour eruit ziet, boek ik een dagtrip langs opnamelocaties in het graafschap Antrim. In de bus zitten 26 thronies, waaronder Engelsen, Amerikanen, Duitsers, Australiërs en Zweden. Een moeder en dochter zijn voor twee dagen overgevlogen uit Liverpool om de dagtrip te kunnen maken, twee Amerikaanse vriendinnen en een jong Duits stelletje zijn er ook speciaal voor naar Noord-Ierland gekomen. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord dagtrip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Guido Derksen 3 december 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.