dagpas

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dagpas    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɑxpɑs/
Woordafbreking
  • dag·pas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagpas dagpassen
verkleinwoord dagpasje dagpasjes

Zelfstandig naamwoord

dagpas m

  1. toegangsbewijs dat één dag geldig is
    • Naast de gratis nieuwssite komt een ‘Plus-omgeving’, waarvoor je als bezoeker een dag- of maandpas moet kopen. De dagpas gaat 0,70 euro kosten. [1]
    • Van buiten de linie komende, moeten nu ook de vrouwen zich van een dagpas voorzien, doch hoe haar te onderscheiden van de dames, die binnen de postenketen wonen en geen briefje noodig hebben? [2]
  1. toegangsbewijs dat overdag geldig is
    • Zowel de dagpas als de avondpas omvat het gebruik van alle saunafaciliteiten en baden. [3]
Antoniemen
  • [2] avondpas
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'dagpas' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.