dagdromer

Nederlands

1 Een dagdromer, geschilderd door O.I. Lay .
Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·dro·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagdromer dagdromers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dagdromer m [1]

  1. iemand die aan het dagdromen is
    • James Rebank (1974) had nog nooit van Wordsworth gehoord toen hij als schooljongen het gebied, waar zijn familie van generatie op generatie haar schapen weidde, hoorde beschrijven als speelterrein van een rondtrekkende troep klimmers, dichters, wandelaars en dagdromers. [2] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord dagdromer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Elsbeth Etty 16 april 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.