dagcursus
Nederlands
Woordafbreking
- dag·cur·sus
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dag zn en cursus zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagcursus | dagcursussen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
dagcursus m
- opleiding of reeks lessen die overdag kan worden gevolgd
- Zijn energie is onuitputtelijk en een dagcursus alleen voldoet hem niet, hij volgt daarom bovendien een avondcursus aan de School voor Kunsten en Ambachten in Brussel. [1]
- opleiding die in één dag kan worden gevolgd
- "Daarom voeren we een verplichte cursus van een dag in: met accountants en gedragswetenschappers.”
- Hoe weet en meet je of zo’n dagcursus effectief is?
„Daar heb je geen objectief meetinstrument voor, behalve of er straks minder zaken in de krant staan waarbij dingen misgaan.” [2]
- "Daarom voeren we een verplichte cursus van een dag in: met accountants en gedragswetenschappers.”
Gangbaarheid
- Het woord 'dagcursus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dagcursus' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Waterschoot, H. "De galanterieën van Reinhoud" in: Ons Erfdeel. jrg. 29 nr. 4 (september/oktober 1986) Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer; p. 565; geraadpleegd 2017-11-15
- Driessen, C. ‘Fouten accountants zijn meer dan een incident’ (10 oktober 2013) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-11-15
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.