cruise
Nederlands
Woordafbreking
- cruise
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vakantietocht met schip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1953 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cruise | cruises |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
cruise v/m
- verlofreis met een luxe zeeschip
- De winnaar wint een cruise voor twee personen in de Caraïben.
Vertalingen
1. verlofreis met een luxe zeeschip
Werkwoord
vervoeging van |
---|
cruisen |
cruise
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cruisen
- Ik cruise.
- gebiedende wijs van cruisen
- Cruise!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cruisen
- Cruise je?
- aanvoegende wijs van cruisen
Gangbaarheid
- Het woord cruise staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cruise' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.