crime

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  crime    (hulp, bestand)
  • IPA: /krim/
Woordafbreking
  • cri·me
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘misdaad’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
  • van Frans crime
enkelvoud meervoud
naamwoord crime -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

crime m

  1. (juridisch) (verouderd) wandaad tegen regels die het algemeen belang beschermen
    • Crime, ‘criem’, ‘mesdaet’, ‘felony’, is bovenal vergrijp tegen de maatschappij, tegen den ‘landvrede’ of openbare veiligheid, die door allen beschermd moet worden: délit, ‘mesuse’, ‘schade’, is vergrijp tegen den bijzonderen persoon.  [2]
  1. (figuurlijk) noodzakelijke handeling of ervaring die veel moeite en ergernis geeft
    • De signalen van hun laaggeletterde cursisten waren immers overduidelijk: ze vonden een bezoek aan het ziekenhuis een crime.  [3]
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] crime passionnel
misdaad uit hartstocht; meestal: moord uit jaloezie op een of beide partners in een relatie door iemand die door een van hen is afgewezen

Gangbaarheid

  • Het woord 'crime' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
78 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
crime crimes

Zelfstandig naamwoord

crime

  1. (juridisch) misdaad

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  crime    (hulp, bestand)
  • IPA: /kʁim/
Woordafbreking
  • crime
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  crime     le crime     crimes     les crimes  

Zelfstandig naamwoord

crime m

  1. (juridisch) misdaad
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.