convergeren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ver·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in één punt samenkomend’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse converger (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
convergeren
convergeerde
geconvergeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

convergeren

  1. ergatief (natuurkunde) zich naar één punt richten (van lijnen, lichtstralen enz.)
  2. ergatief (wiskunde) steeds dichterbij komen, naderen tot
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord convergeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.