convergeren
Nederlands
Woordafbreking
- con·ver·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in één punt samenkomend’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse converger (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
convergeren |
convergeerde |
geconvergeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
convergeren
- ergatief (natuurkunde) zich naar één punt richten (van lijnen, lichtstralen enz.)
- ergatief (wiskunde) steeds dichterbij komen, naderen tot
Gangbaarheid
- Het woord convergeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'convergeren' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.