construct

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  construct    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɔnˈstrʏkt/
Woordafbreking
  • con·struct
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels  construct zn 
    • [1] in de betekenis 'samengesteld theoretisch begrip' aangetroffen vanaf 1974 (zie vindplaats hieronder)
    • [2] in de betekenis 'begrip gebruikt om ervaringen te ordenen' aangetroffen vanaf 1970 (zie vindplaats hieronder)
enkelvoud meervoud
naamwoord construct constructen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

construct o

  1. denkbeeld of ontwerp dat zelf weer met behulp van andere theoretische begrippen is samengesteld
    • Wat ook in het werk van de Kellendonk terugkomt, is dat de wetten van de buitenwereld bepalen wie we zijn. Identiteit is geen kern, geen grote gloeiende bol in onze borstkas maar een construct, een bouwwerk dat bestaat uit puzzelstukjes die ons door anderen worden aangereikt: afkomst, geslacht, geaardheid (…). [1]
    • Zolang het vaderland nog geen duidelijk afgebakend begrip was, was het verleden van belang om het ideologisch verder kleur te kunnen geven. Dit gold bij uitstek voor een relatief jong politiek-cultureel construct als de Republiek, die politiek, religieus en cultureel in hoge mate gefragmenteerd was, maar naar buiten toe wel degelijk als eenheid gepresenteerd diende te worden. [2]
    • Een begrip als dieptestructuur uit de zinsgrammatica, dat daar alleen betekenis heeft binnen de organisatie van de calculus en dat als theoretisch construct vooralsnog niet geacht kan worden met iets in de werkelijkheid te correleren, wordt overgenomen om van tekst-dieptestructuren te spreken, in de veronderstelling dat deze ook empirisch relevant zouden kunnen zijn (…). [3]
  1. (psychologie) begrip dat met een tegenovergesteld begrip door mensen wordt gebruikt om hun ervaringen te ordenen
    • Dit beeld mag echter niet te snel gelijkgesteld worden met dat van een gefictionaliseerd en geërotiseerd Oosten, een literair construct dat vooral tijdens de negentiende eeuw populair zou worden. [4]
    • Een "construct" is volgens Kelly een eenheid van ervaring, volgens welke elke persoonlijkheid zijn wereld indeelt, overzichtelijk maakt en beoordeelt. Zo een construct is in wezen -voorspellend. Wanneer wij iemand het construct "eerlijk" geven (in plaats van "oneerlijk") voorspellen wij dat, als wij hem geld lenen, wij dat terug zullen krijgen. [5]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord construct staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • zelfstandig naamwoord
    • IPA: /ˈkɒnstrʌkt/
    • SAMPA: /"kQnstrVkt/
  • werkwoord
    • IPA: /kənˈstrʌkt/
    • SAMPA: /k@n"strVkt/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse construo.
enkelvoud meervoud
construct constructs

Zelfstandig naamwoord

construct

  1. constructie
vervoeging
onbepaalde wijs to construct
he/she/it constructs
verleden tijd constructed
voltooid
deelwoord
constructed
onvoltooid
deelwoord
constructing
gebiedende wijs construct

Werkwoord

construct

  1. overgankelijk bouwen, construeren
Synoniemen
Verwante begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.