confisqueren

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
confisquerenconfisquerend
confiscatiegeconfisqueerd
-confiscabel
Uitspraak
Woordafbreking
  • con·fis·que·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verbeurdverklaren’ voor het eerst aangetroffen in 1467 [1]
  • afgeleid van het Franse confisquer (met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
confisqueren
confisqueerde
geconfisqueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

confisqueren

  1. overgankelijk (juridisch) van staatswege in beslag nemen
    • De grove winsten van de drugshandelaar werden geconfisqueerd. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord confisqueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.