confirmeren
Nederlands
Woordafbreking
- con·fir·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bevestigen’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
- afgeleid van het Franse confirmer (met het voorvoegsel con-) met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
confirmeren |
confirmeerde |
geconfirmeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
confirmeren overgankelijk [3]
- (handel) (schriftelijk) bevestigen, bekrachtigen
- bevestigen, opnemen als lidmaat in een protestantse kerk
- vormen, inzegenen in de rooms-katholieke kerk
Gangbaarheid
- Het woord confirmeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'confirmeren' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.