concordaat
Nederlands
Woordafbreking
- con·cor·daat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdrag (m.n. tussen staat en paus)’ voor het eerst aangetroffen in 1545 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | concordaat | concordaten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
concordaat o [3]
- overeenkomst tussen een staat en de paus over de rechten van de rooms-katholieke kerk in een land
- De verplichte aanwezigheid van de crucifix in klaslokalen dateert uit de fascistische periode. De regering Mussolini verordonneerde daarover twee decreten (in 1924 en 1928). In 1929 maakten kerk en staat ook financiële en juridische afspraken over hun cohabitatie in Italië. Dankzij dit Concordaat erkende het Vaticaan voor het eerst de staat Italië, die vijftig jaar eerder was ontstaan nadat de paus zijn wereldlijke macht was ontnomen door een coalitie van patriotten onder leiding van Victor Emanuel II, koning van Sardinië.[5]
Vertalingen
1. overeenkomst tussen een staat en de paus over de rechten van de rooms-katholieke kerk in een land
Gangbaarheid
- Het woord concordaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'concordaat' herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "concordaat" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- concordaat op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Michel Krielaars 25 augustus 2012
- NRC Bas Mesters 4 november 2009
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.