cohabitatie
Nederlands
Woordafbreking
- co·ha·bi·ta·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘paring’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- Naamwoord van handeling van cohabiteren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cohabitatie | cohabitaties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
cohabitatie v [3]
- (seksualiteit) (formeel) geslachtsgemeenschap
- (onwettige, ongehuwde of buitenechtelijke) samenwoning
- door de nood gedwongen samenwerking tussen twee onwaarschijnlijke partners
Gangbaarheid
- Het woord cohabitatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cohabitatie' herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.