colporteur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • col·por·teur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verkoper langs huis’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Naamwoord van handeling van colporteren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord colporteur colporteurs
verkleinwoord colporteurtje colporteurtjes

Zelfstandig naamwoord

colporteur m [3]

  1. (beroep) iemand die colporteert
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord colporteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
55 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.