clubgeest
Nederlands
Woordafbreking
- club·geest
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van club zn en geest zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | clubgeest | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
clubgeest m [1]
- het gevoel bij elkaar te horen dat mensen hebben die lid zijn van een (sport)club
- "Ik begon bij de Landelijke Rijvereniging, en haalde meer dan behoorlijke resultaten. De eerste jaren was ik vooral bezig met amusement, en niet met winnen of verliezen. Later kwam de competitiegeest meer boven. Maar ik heb altijd een evenwicht tussen de clubgeest en prestatie willen bewaren." [2]
- Onze club telt momenteel 43 leden. Dat zijn allemaal mensen die bonsai een warm hart toedragen. We willen niet alleen de bonsaikunst hoog houden, maar ook de clubgeest met een gezellige babbel en drankje op peil houden. [3]
- "De clubgeest en het clubhuis vormen de belangrijkste pijlers van onze tennisclub", zegt Geert De Raeve. [4]
Gangbaarheid
- Het woord clubgeest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'clubgeest' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- De Standaard 19 augustus 2005 W. Verschelden Deel de passie. Tinne Rombouts (CD&V) "Paard en ruiter winnen samen"
- De Standaard 3 mei 2008 S. Luyckx 'Bonsai is geen kwetsbaar boompje'
- De Standaard 13 februari 2008 Tennisclub GTC blaast dertig kaarsjes uit
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.