cité
Nederlands
![](../I/m/Rue_de_la_cit%C3%A9_du_Bois-du-luc.jpg)
Woordafbreking
- ci·té
Zelfstandig naamwoord
cité m/v
- als geheel ontwikkelde buurt met bedrijfswoningen voor een bepaald bedrijf
- "(…) Toen hij eens in Middelburg een lezig gaf, hoorde ik dat hij ruimtevaarder was en dat hij geboren was in Sluiskil!" Daar is Van de Vijver zelf ook geboren." In de cité, misschien vijfhonderd meter van de plek waar Lodewijk geboren is. (…)" [2]
Synoniemen
- bedrijfsdorp, fabrieksdorp fabrieksnederzetting
Gangbaarheid
- Het woord cité staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cité' herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- cité op website: Etymologiebank.nl
- Damme, R. van "Grote liefde voor klein vlekje: Sluiskil" in: Provinciale Zeeuwse Courant jrg. 254 nr. 223 (20 september 2012); p. 65 (Zeeland 21) kol. 2; geraadpleegd 2019-02-07
Frans
Woordherkomst en -opbouw
- van Latijn civitas
Zelfstandig naamwoord
cité v
- (plechtig) stad
- (spreektaal) meestal problematische buitenwijk van grote stad
- «Les flammes du mal ont frappé la cité.»
- De vlammen van het kwaad hebben de buitenwijken getroffen. [1]
- «Les flammes du mal ont frappé la cité.»
Spaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.