causaliteit
Nederlands
Woordafbreking
- cau·sa·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘oorzakelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1799 [1]
- afgeleid van causaal met het achtervoegsel -iteit
- afgeleid van het Franse causalité [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | causaliteit | causaliteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
causaliteit v [4]
- (taalkunde) oorzakelijkheid, betrekking van oorzaak en gevolg, oorzakelijke samenhang
Gangbaarheid
- Het woord causaliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'causaliteit' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "causaliteit" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Wiktionnaire
- causaliteit op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.