castreren
Nederlands
Woordafbreking
- cas·tre·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontmannen’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1]
- afgeleid van het Franse castrer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
castreren |
castreerde |
gecastreerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
castreren
- overgankelijk een sterilisatie uitvoeren van een man of mannelijk dier door verwijdering van de zaadballen
- Eén keer per jaar kwam de veearts castreren. Onze honden waren gek op die man als hij zijn castratiekoffertje bij zich had. Ze gingen liggen kwijlen in de slootswal terwijl de eerste verdoving in de hals van de jonge hengst werd gespoten. Het dier werd langzaam omgetrokken, plaatselijk nog een keer verdoofd en de nog warme balletjes werden eruit gesneden. De veearts gooide ze een voor een hoog in de lucht, de honden sprongen.[3]
Vertalingen
1. een sterilisatie uitvoeren van een man of mannelijk dier door verwijdering van de zaadballen
Gangbaarheid
- Het woord castreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'castreren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.