carton

Frans
Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

carton m

  1. (spreektaal) uitnodiging
  1. «On vient de recevoir un carton pour la boum de Martine.»
    We hebben net een uitnodiging gehad voor het feestje van Martine. [1]
  2. (spreektaal) speelkaart
  1. «Ce soir on va battre/taper le carton chez Gaston.»
    Vanavond gaan we een kaartje leggen bij Gaston [1]
  2. (spreektaal) groot succes, hit
  1. «Ce couturier a fait un carton avec ce modèle de jeans.»
    Die couturier maakte een klapper met dat model spijkerbroek. [1]
  2. (spreektaal) tip (stukje karton in joint) [1]
  3. (spreektaal) ongeluk, botsing
  1. «Heureusement il n’y a pas eu de morts dans ce carton.»
    Gelukkig zijn er geen doden gevallen bij dat ongeluk. [1]

Verwijzingen
  1. Wouw, B. van de Woordenboek populair Frans - Nederlands 2e druk (2014) Uitgeverij Arti-Choc, Breda; p. 44
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.