cantharel
Nederlands
Woordafbreking
- can·tha·rel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘dooierzwam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1846 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cantharel | cantharellen |
verkleinwoord | cantharelletje | cantharelletjes |
Zelfstandig naamwoord
cantharel m
- (schimmels) (voeding) Cantharellus cibarius
, een eetbare paddenstoel met een lichte pepersmaak
- Je kunt in dat gerecht ook cantharellen verwerken.
Afgeleide begrippen
- trechtercantharel
Verwante begrippen
- cantharide, canthariden
Vertalingen
1. Cantharellus cibarius, een eetbare paddenstoel met een lichte pepersmaak
Gangbaarheid
- Het woord cantharel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cantharel' herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.