buitenlander
Nederlands
Woordafbreking
- bui·ten·lan·der
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van buitenland met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitenlander | buitenlanders |
verkleinwoord | buitenlandertje | buitenlandertjes |
Zelfstandig naamwoord
buitenlander m
- iemand die in het buitenland woont, of iemand afkomstig uit het buitenland
- - Zowel Belgen als buitenlanders moeten straks tolgeld betalen op de grote doorgaande wegen in Vlaanderen.
- - Je wordt wel steeds met de neus op het feit gedrukt dat je buitenlander bent. [1]
Vertalingen
1. iemand die in het buitenland woont, of iemand afkomstig uit het buitenland
Gangbaarheid
- Het woord buitenlander staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'buitenlander' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Kleuren in de spiegel
Door Miep Kramer
Uitgegeven door Assen : Van Gorcum, 1996 ISBN 9789023230465
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.