buigen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buigen    (hulp, bestand)
  • IPA: /bœyɣə(n)/
    • (Noord-Nederland): /bœʏ̯χə(n)/
    • (Vlaanderen, BrabantLimburg): /bœːɣə(n)/
Woordafbreking
  • bui·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘krommen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
buigen
boog
gebogen
klasse 2 volledig

Werkwoord

buigen

  1. overgankelijk krommend vervormen
    • Hij boog het ijzer. 
  1. inergatief een buiging maken
    • Hij boog diep bij de begroeting van de hoge gast. 
  1. wederkerend zich ~ over: aandacht besteden aan iets
    • De regeringen zullen zich diep moeten buigen over de problemen ontstaan in de economie. 
  1. een bocht maken
    • De weg boog naar rechts. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: zich buigen over...
aandacht schenken aan...
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord buigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.