brugdag
Nederlands
Woordafbreking
- brug·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van brug zn en dag zn , leenvertaling van Frans jour de pont
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brugdag | brugdagen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
brugdag m
- extra vrije dag tussen een officiële vrije dag en het weekend (door een werknemer opgenomen, zodat hij langer vrij heeft of door de werkgever vastgesteld, zodat het bedrijf zonder onderbreking kan worden gesloten)
- Het is voor velen een brugdag vandaag, omdat het dinsdag Allerheiligen is. Maar onder andere de banken en bpost nemen die brugdag niet. [1]
Gangbaarheid
- Het woord brugdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brugdag' herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Overzicht. Welke diensten zijn op deze brugdag gesloten, en welke niet? (31 oktober 2016) op website: nieuwsblad.be; geraadpleegd 2018-03-21
- Brug (de - maken) op website Nederlandse Taalunie: taaladvies.net; geraadpleegd 2018-03-21
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.