brugdag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brugdag    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbrʏɣdɑx/
Woordafbreking
  • brug·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brugdag brugdagen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

brugdag m

  1. extra vrije dag tussen een officiële vrije dag en het weekend (door een werknemer opgenomen, zodat hij langer vrij heeft of door de werkgever vastgesteld, zodat het bedrijf zonder onderbreking kan worden gesloten)
    • Het is voor velen een brugdag vandaag, omdat het dinsdag Allerheiligen is. Maar onder andere de banken en bpost nemen die brugdag niet. [1]
Opmerkingen
  • In Nederland duidt het woord vooral op door de werkgever vastgestelde dagen.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord brugdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
50 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.