brompot
Nederlands
Woordafbreking
- brom·pot
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van brom en pot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brompot | brompotten |
verkleinwoord | brompotje | brompotjes |
Zelfstandig naamwoord
brompot m
- Een persoon die altijd boos is, vaak een oudere man.
- Gé en Arie zijn twee oude brompotten die zich vaak druk maken om allerlei zaken.
Gangbaarheid
- Het woord brompot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brompot' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.