brompot

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brom·pot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brompot brompotten
verkleinwoord brompotje brompotjes

Zelfstandig naamwoord

brompot m

  1. Een persoon die altijd boos is, vaak een oudere man.
    • Gé en Arie zijn twee oude brompotten die zich vaak druk maken om allerlei zaken. 

Gangbaarheid

  • Het woord brompot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.