bretel

Nederlands

man met bretels
Uitspraak
Woordafbreking
  • bre·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘draagband’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1827 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bretel bretellen, bretels
verkleinwoord (bretelletje) (bretelletjes)

Zelfstandig naamwoord

bretel v/m

  1. (kleding) elk van de draaglinten die moeten belettten dat de broek of rok afzakt
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bretel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.