brein
Nederlands
Woordafbreking
- brein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brein | breinen |
verkleinwoord | breintje | breintjes |
Zelfstandig naamwoord
brein o [3]
- (anatomie) het zich in de schedel bevindende orgaan dat het denkvermogen herbergt
- Wat gaat er om in je brein, wanneer je dat meemaakt?
- iemand met een goed denkvermogen wiens denken achter een bepaalde organisatie of gebeurtenis te zoeken is
- Hij was het brein van die bende misdadigers. [4]
- het verstand, het geestvermogen dat zetelt in de hersenen
- Een brein kun je niet opereren, in het brein zit geen tumor of een bloeding: dat kan allemaal wel met de hersenen.
Hyponiemen
- chemobrein, hondenbrein, meesterbrein, megabrein
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. het zich in de schedel bevindende orgaan...
Gangbaarheid
- Het woord brein staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brein' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "brein" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- brein op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.