appartement
Nederlands
Woordafbreking
- ap·par·te·ment
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wooneenheid’ voor het eerst aangetroffen in 1687 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appartement | appartementen |
verkleinwoord | appartementje | appartementjes |
Zelfstandig naamwoord
appartement o
- een afzonderlijke woning in een groter gebouw
- Al onze studenten hebben beschikking over een appartement.
Hyponiemen
- dakappartement, driekamerappartement, eenkamerappartement, tweekamerappartement, vakantieappartement
Afgeleide begrippen
- appartementencomplex, appartementsgebouw, appartementsrecht
Vertalingen
1. een afzonderlijke woning in een groter gebouw
Gangbaarheid
- Het woord appartement staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'appartement' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.